“Oefenen ook zonder ijs”

De voorbereiding onzer hardrijders
volgens de methode Jan Bolt.
Bijgestaan door Aldrit Alberts. 1

Leendert van Prooije, november 2023
Deze blog is op 7 februari 2024 nogmaals aangevuld met nieuwe gegevens en links naar filmmateriaal.

Dit artikel staat in beknoptere en minder uitgebreid geannoteerde vorm in het cultuurhistorisch tijdschrift voor Achterhoek en Liemers OER, nummer 50, december 2023.

Jan Bolt op zijn verjaardag 7 februari 1960 gefotografeerd door zijn ‘leerling’ Jelle de Ruiter
in de serre van De Stoevenbelt (Archief. E. Alberts)

“… doch train maar eens wanneer er geen ijs is. Toegegeven! Men kan wat diepe kniebuigingen maken, een beetje hardlopen en touwtje springen (hetgeen dan ook wel door enkele onzer hardrijders werd gedaan) doch deze training kan moeilijk als een speciale training voor hardrijders worden aangemerkt.” 2

De directeur van de gasfabriek in Assen Jan Bolt `-in mijn optiek een echte vakman- zoekt een manier om Nederlandse schaatsers ondanks gebrek aan ijs weer met de wereldtop te laten mee schaatsen. In de winter 1925 – 1926 gaat hij op vakantie naar Noorwegen om de techniek van de Noorse topschaatsers Mathisen, Larsen, Ballangrud, Olsen, Halvorsen, Carlsen, Strøm en Bernt Evensen te bestuderen. Bolt probeert hun slag na te bootsen. “Dat was waarlijk niet zoo gemakkelijk. … Doch de goede Noorse sportsmen lichtten hem gaarne voor en geleidelijk begon het er meer op te lijken.”

Weer thuis in Assen vindt Bolt dat hij de goede slag nog niet zuiver te pakken heeft. Hij oefent het hele jaar 1926 dagelijks “op den vasten grond” in zijn tuin, krijgt in december 1926 in Oslo nog weer les op het ijs van Bernt Evensen en vervolgt in 1927 zijn oefeningen “thuis weer op het droge”. 3 In de loop van 1927 legt Jan Bolt zijn oefeningen in een ‘methode’ vast. De kranten maken melding van de ‘methode Bolt’ of wat later ‘systeem Bolt’. Jan Bolt draagt zijn trainingsmethode uit tijdens bijeenkomsten waarin hij een lezing geeft en vervolgens, met participatie van een demonstratiemodel en zijn publiek, een demonstratie geeft. In 1928 brengt hij de methode in de vorm van een boekje uit met de titel Training Langebaan-wedstrijden, Groningen 1928. De noordelijke schaatsenrijders die hij begeleidt, noemen hem dan al “Oom Jan”. 4

Mijn Systeem, Jan Bolts boekje, de uitgave uit 1940

In 1940 volgt een tweede druk van het boekje onder de titel Mijn systeem 5. Een derde druk, die nog vele jaren later beschikbaar is, komt in 1943. Al weten veel schaatstrainers van nu het niet en kennen ze ook de naam Jan Bolt niet meer, veel van de oefeningen van Bolt – ik weet het uit eigen ondervinding- vormen nog steeds de kern van de huidige droogtrainingen voor het schaatsen.

Jan Bolt in 1929 net nadat zijn boekje Training Langebaan-wedstrijden is gepubliceerd.
Het Noorden in woord en beeld, jrg 4, 1928-1929, no. 46, 19290208

Jong en lenig

Jan Bolt was niet zomaar een geïnteresseerde in sport. In 1896 is hij verdienstelijk en prijswinnend wielrenner, in 1897 winnaar tijdens “de nationale wedstrijden” langebaanschaatsen en nationaal turn- en atletiekkampioen tijdens de landelijke “Bondsuitvoering” van het Nederlandsch Gymnastiek-Verbond. In 1908 is Jan Bolt als turner deelnemer aan de Olympische Spelen in Londen. In 1918 voetbalt Bolt nog heel verdienstelijk als middenveldspeler bij Be Quick Groningen waar hij rond 1894 ook al actief is als keeper of voorhoedespeler, terwijl hij na zijn 65e nog speelt bij KDC in Lochem. 6 In 1929 komt zijn naam nog steeds in de uitslagen van langebaan-schaatswedstrijden voor. Rond 1934 wordt hij volgens eigen zeggen als 58-jarige nog Drents kampioen schoonspringen, een tak van sport waarmee hij op zijn 62e tijdens zwemwedstrijden in Assen nog steeds groot respect afdwingt. 7

Op twee films die mijn inziens dateren uit de winter van 1939 – 1940, kunnen we Jan Bolt en Aldrit Alberts in actie zien op het ijs. Jan is dan 63. Ze geven een beeld van hun schaatstechniek. Aldrit -over wie later méér – is dan nog ‘in opleiding’. Jan Bolt blijkt zowel op de noren als op de kunstschaatsen buitengewoon behendig en lenig. En in het ene filmfragment rijdt hij op de noren alsof het kunstschaatsen zijn.
Het eerste, ik denk vroegste, fragment, wordt bewaard in het Drents Archief. 8 Je ziet na 4 seconden Jan en Aldrit schaatsen. Even later trekken ze de schaatsen aan op een vijver en vervolgens zijn ze weer schaatsend in beeld. Jan laat tussendoor zijn schaatsvaardigheid zien onder andere door op zijn noren te kunstrijden.

Op het tweede fragment, uit het archief van Ellen Alberts, is de schaatsvaardigheid van Aldrit dunkt mij groter, vandaar dat ik het later dateer. Je ziet dat Aldrit de instructies en bewegingen van Jan Bolt volgt. Na 1:44 zien we Jan Bolt op kunstschaatsen bezig. Dat hij daarin ook doorkneed is blijkt uit de advertentie die meldt dat onder Jans leiding op de ijsbaan De Hertenkamp in Assen in de week van 10 februari 1940 ’s avonds zowel het hardrijden als het kunstrijden kan worden beoefend.9

Ivar Ballangrud hoort ook tot het netwerk
van Jan Bolt. ‘Aan mijn vriend Jan Bolt’
(Archief E. Alberts)

Jan Bolt is tot op hoge
leeftijd zeer lenig. Op zijn 64e staat
hij nog in handstand op het ijs met
schaatsen aan. Telegraaf, 19401124

Bolt is geboren in Groningen in 1876 als zoon van een logementshoudersechtpaar. Hij groeit op met zeven broers en zusjes.  In 1916 wordt Jan Bolt directeur van de Assense gasfabriek na een loopbaan die langs allerlei gasfabrieken leidt. In 1897 start hij als volontair in Almelo en daarna in Zutphen. In 1898 wordt Jan opzichter/ onderdirecteur van de fabriek in Zaandam, in 1901 gaat hij weer als opzichter naar de gasfabriek in Zutphen en in 1904 wordt hij directeur in Zierikzee. 8

De directeur van de Almelose gasfabriek geeft Jan een sportverbod, maar trekt dat verbod in de volgende ijswinter weer in onder voorwaarde dat Jan overtuigend wint. 9

In 1901 trouwt Jan met de Groningse Barendina Petronella Frijling met wie hij in Zutphen gaat wonen. Daar wordt hun zoon Jacob Eise in 1902 geboren. In 1904 verhuist het gezin naar Zierikzee waar ze in 1907 een dochter krijgen: Geertruid Antonia. 10

Methode Bolt binnen de NVBHS

Jan Bolt is in 1929 mede-initiator van de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering van het hardrijden op de schaats (NVBHS) die zich inzet om het hardrijden op de schaats aan te moedigen en te bevorderen. Al heel snel voelt de ‘officiële’ schaatsbond KNSB zich bedreigd omdat de NVBHS aanstaande topschaatsers uitnodigt voor trainingen terwijl de KNSB datzelfde met de echte toprijders doet. Het conflict smeult ruim 30 jaar voort tot de beide organisaties in 1967 samengaan. Jan Bolt is niet van het conflict. Hij geeft bij voortduring aan dat hij een breedtesportbenadering voorstaat . Hij wil met de ‘methode Bolt’ zo veel mogelijk mensen goed laten schaatsen. De potentiële toppers komen dan vanzelf naar voren en hij vindt het prima dat die vervolgens onder de vleugels van de KNSB verder gaan.

Een Achterhoeks verhaal

In januari 1941 wordt het verhaal van Bolt een Achterhoeks verhaal. Op 3 februari wordt Jan 65 en gaat hij met pensioen. Vooruitlopend daarop vertrekt hij in januari 1941 naar het tijdelijke adres Nieuweweg 16 in Lochem en in maart naar K 40, villa De Stoevenbelt tussen de Veenweg en Onderlangs, vlak bij de Lochemse Berg, maar in de gemeente Laren. 11

Zou Annie Borkinck uit Hupsel in 1980 Olympisch kampioen geworden zijn als die verhuizing niet had plaatsgevonden? Zou Henny Hondeveld uit Laren als schaatser/wielrenner tussen 1964 en 1971 wel de prijzen hebben gewonnen die ze pakte? Zouden Ab Garritsen uit Lochem en Gerard Demkes uit Bredevoort in de jaren ’70 en 80 de succesvolle schaatsers en schaatstrainers geworden zijn die ze werden? Wat is het verband met Jan Bolt?

Mijn stelling is dat Jan Bolt vanaf 1941 in de Achterhoek een ‘infrastructuur’ (enthousiasme, een grote groep schaatsers en trainers, en daarmee enthousiaste ijsverenigingen) creëerde waardoor het schaatsen tot bloei kwam. Annie, Henny en Ab, Gerard en vele andere sporters inclusief schrijver dezes, zouden zich zonder die basis op sportief gebied veel minder goed hebben kunnen ontwikkelen.

Jan Bolt gaat vanuit De Stoevenbelt druk door met het propageren van de schaatssport. Hij start in september 1941 met trainingen voor ‘jongelui’in het bos bij De Stoevenbelt. Verder geeft met zijn ‘pleegdochter’ demonstratietrainingen in de Achterhoek (Doetinchem, Borculo, Ruurlo, Winterswijk) maar ook daar buiten. Hij is tussen 1941 en 1944 initiator van (droog-)training voor wedstrijdschaatsers in Doetinchem, Deventer, Almelo, Apeldoorn en Arnhem. De NVBHS-trainingsgroep die zo in Deventer ontstaat krijgt zijn naam en Jan en Aldrit blijven er jaren actief bij betrokken. Duidelijk wordt dat ook Aldrit er training geeft en dat er na 2 jaar 100 deelnemers zijn. 12
Oom Jan blijft ‘in Lochem’ trainers opleiden tijdens kadercursussen van de NVBHS en de schaatsbond.
Bekende schaatsers komen naar De Stoevenbelt om met Jan Bolt te trainen. Ook de vroegere kampioen Kees Broekman kwam er meerdere keren zo vertelde hij me in 1970. Zijn naam en onder veel andere die van Anton Huiskes komt voor in het gastenboek van De Stoevenbelt als hij daar in augustus 1949 enkele dagen logeert samen met Arve en Anna Sinnerud van Fjetregård bij Hamar.

Van 3 tot 5 augustus 1949 bezoeken Arve en Anna Sinnerud, vergezeld door Kees Broekman en Anton Huiskes en de noor Håvard Fjestad De Stoevenbelt. Ze bedanken Aldrit en ‘de grand old man van het Nederlandse schaatsen’ voor het gezellige verblijf. ‘Sport verbindt alle landen en geeft ons goede vrienden’ (Archief E. Alberts)

Droogschaatsen in het bos

De trainingsaccomodatie heeft Jan Bolt zelf aangelegd in een stuk dennenbos vlak bij de Stoevenbelt. Een droogschaatsbaan met dennennaalden als zachte bodem. De baan heeft de ovale vorm zoals een wedstrijdijsbaan, maar heeft een kwart van de lengte (schaal 1:4). In één van de bochten is een volledige cirkel voor onafgebroken bochtoefeningen. Één geheel baantje droogschaatsen duurde net zo lang als wanneer de schaatser in kwestie 400 meter zou schaatsen. 13

De locatie van het baantje van Jan Bolt in het bos tussen de Veenweg en Onderlangs bij Lochem. Dit sporterfgoed is nu niet meer zichtbaar. Locatie aangeduid door Henk Brandes
De dennennaaldenrand in de bocht van het baantje van Jan Bolt.
Still uit de video SCHAATSTRAINING JAN BOLT, Beeld en Geluid: URN:NBN:NL:IN:20-PGM526813
8

Een foto uit augustus 1944 laat de baan zien terwijl Jan Bolt training geeft aan Jannie Strijbis, een goede Noordhollandse schaatster, zuster en coach van de veel bekendere werelduurrecordhouder Marius en Jelle de Ruiter uit een bekende Friese schaatsfamilie. Achter Bolt is een tweede vrouw in schaatshouding vastgelegd: Aldrit (Aaltje) Alberts. 14 Haar naam mag niet ongenoemd blijven omdat ook zij een bijdrage aan de ontwikkeling van het Achterhoekse schaatsen leverde.

Droogschaatsen in de zomer van 1944 op het baantje van Jan Bolt, voorop Jan Bolt, dan Aldrit Alberts, Jelle de Ruiter en Janny Strijbis.
(VPROgids 1, januari 2015, p. 14 Elfstedenfilm door Marnix Koolhaas.)

“Ook het Oosten moet schaatskampioenen kunnen opleveren” schrijven het Zutphensch en Deventer Dagblad in 1947 unisono. Uit het stuk blijkt dat Jan en Aldrit onvermoeibaar bezig zijn met het propageren van de droogtraining door te demonstreren, door zelf gratis training te geven en door trainers op te leiden. 15

Een film, vermoedelijk uit 1954 en een foto uit 1956 laten een kinderen zien tijdens een schaatsoefening op de baan op een open plek tussen de naaldbomen. En op een film uit 1958 – de 82-jarige Jan Bolt geeft er training aan de schaatstrainingsgroep uit Zeist, opgericht door de eerdergenoemde Jelle de Ruiter16– is te zien dat de randen van de baan en de bochtcirkel zijn gemarkeerd met een ‘sneeuwrand’ van dennennaalden. 17 Jammer genoeg is dit stuk sporterfgoed niet meer zichtbaar in de Lochemse bossen. Ook het huis De Stoevenbelt bestaat niet meer. Het is niet lang na het overlijden van Jan Bolt afgebroken. 18

Achterhoekse jeugd oefent het droogschaatsen in 1954 tussen de randen van dennennaalden op het baantje van Jan Bolt. Gelders-Overijsselse Courant, 19541210

Achterhoekse jeugd

In 1948 zegt ‘Oom Jan’, want zo zijn alle schaatsers hem blijven noemen: “De gehele Achterhoek heb ik warm gekregen voor de schaatssport” 19. Daar zit ongetwijfeld een kern van waarheid in. In 1956 komen er zo’n 75 kinderen uit ‘Lochem, Ruurlo, Borculo, Neede, Vorden enz.’ uit wijde omgeving dus, naar de schaatstrainingen op woensdagmiddag en op zaterdag. Eén van hen is Frans van Dijk die met veel respect over leermeester Jan Bolt vertelt. 20 De sfeer tijdens de trainingen is inspirerend, vriendschappelijk, respectvol en nooit denigrerend. Iedereen kan op haar of zijn niveau meedoen. Sportief gedrag gaat samen met het verrijken van de persoonlijkheid van de schaatsers, is de filosofie van Jan Bolt 21. Bolt en Aldrit Alberts hebben een eindeloos geduld ook met leerlingen die de oefeningen minder goed uitvoeren. “Goed door je knieën” schijnt een veelgehoorde roep geweest te zijn. De trainingen zijn gratis, hoewel de echte enthousiastelingen geacht worden om Mijn systeem aan te schaffen.

Opbouw van de training

Ademhalingsoefeningen vormen het begin van de training. Diep en door de neus ademen is de boodschap. Dan volgt ontspannen inlopen deels in spelvorm al slingerend en schijnbewegingen makend tussen de bomen bij De Stoevenbelt. Dan doet de groep oefeningen in schaatshouding op de baan. De nadruk ligt op het bereiken van een stabiele positie op het standbeen. Kikker- of hazensprongen zijn onderdeel van het repertoire, maar de zwaarste oefening naar de smaak van Frans van Dijk is ‘klein mannetje spelen’ – tegenwoordig zeggen we kabouterpasjes: nagenoeg gehurkt voetje voor voetje de baan rond. Een oefening waarbij de bovenbenen in brand lijken te staan. Vervolgens komen er nog zwaaioefeningen en dan is het eerste uur training voorbij. Als kers op de taart steekt de groep dan de Barchemseweg over en wordt op de hellingen van de Lochemse Berg nog een klein uur hard gelopen, bergop gesprint en in schaatshouding gelopen of gesprongen. Na ongeveer twee uur is de training voorbij. ‘Oom Jan’ geeft de training zelf, loopt mee en doet steeds de oefeningen voor.

Jan Bolt geeft training in 1956 vlak voor zijn 80e verjaardag. Friese Koerier, 19560127

Hij stopt met de training op het eind van de jaren ’50. Hij is dan ongeveer 85 jaar oud en door fysieke problemen niet meer goed ter been. Bolt vindt het heel moeilijk te accepteren dat hij de fysieke inspanningen niet meer kan volbrengen.

Jan Bolt is in 1940 in het Noorden zo bekend dat hij al schaatsend als karikatuur in het Nieuwsblad van het Noorden verschijnt.  Nieuwsblad van het Noorden, 19401126

Pionier, goeroe, nestor

Frans van Dijk vertelt dat begin jaren ’60 door zijn omgeving -met een knipoog- over Jan Bolt gesproken werd als over ‘de Goeroe’. Gezien de positieve invloed die ‘Oom Jan’ op het leven van velen heeft gehad is die term zo gek nog niet. Hij sluit aan bij het landelijke publicitaire eerbetoon dat Jan Bolt bij zijn 80e en 90e verjaardag ten deel valt. Ook de boodschap dat “De aanwezigheid van de ‘sportnestor’, de heer Bolt”, een bijzonder cachet aan een jeugdsportwedstrijd geeft 22, duidt op de waardering die het werk van Jan Bolt allerwegen krijgt.

Jan Bolt begin jaren ’60 geflankeerd door Aldrit Alberts links en Tineke van Dijk rechts. Foto Frans van Dijk

Jan Bolt overlijdt, 91 jaar oud, op 7 mei 1967 in Lochem en is in stilte gecremeerd in Dieren. 23 Zijn overlijden krijgt minder aandacht dan zijn 90e verjaardag, maar terecht wordt hij als “pionier van de droogschaatstraining” in de landelijke pers herdacht. 24 De trainingsgroep in Lochem heet nog een aantal jaren ‘Trainingsgroep Oom Jan’ en wordt daarna omgedoopt in Lochemse IJsclub en Schaatstrainingsgroep. Inmiddels is Jan Bolt nagenoeg vergeten. Ten onrechte!

Aldrit Alberts

Aldrit Alberts vertrekt in 1941 tegelijk met Jan Bolt uit Assen naar de Achterhoek 25. Zij regelt op De Stoevenbelt ‘alles’ op huishoudelijk gebied voor ‘Oom Jan’. Maar meteen in april 1941 assisteert ze Jan ook bij trainingsdemonstraties als demonstratiemodel en terwijl ze ook tijdens droogtrainingen aanwijzingen geeft. Zij is zodanig doorkneed in de methode Bolt dat ze in 1947 – 48 in Lillehammer samen met Jan de Engelse schaatsploeg traint.  Ze is met Jan veel vaker in Noorwegen en spreekt goed Noors. Ze verblijven dan bij de beroemde Peter Sinnerud 26 en zijn familie bij wie veel meer Nederlandse schaatsers in de winter onderdak vinden. 

Aldrit Albert en Jan Bolt achter elkaar tijdens een binnen-droogtraining in Assen, 1940 (Archief. E. Alberts)
Aldrit Albert en Jan Bolt weer achterelkaar op het ijs, eveneens Assen, 1940 (Archief. E. Alberts)


Bij de Stoevenbelt neemt Aldrit de trainingen voor de jeugdige Achterhoekers tot een jaar of 13 27 voor haar rekening. Ik denk dat ook zij een volwaardige plaats in de Achterhoekse en de Nederlandse schaatsgeschiedenis verdient. Ze is de eerste goed opgeleide en gediplomeerde vrouwelijke schaatstrainer van Nederland. Ze nam deel aan de eerste officiële opleiding van schaatstrainers die in Nederland, in het voorjaar van 1952. De NVBHS organiseerde de opleiding. Omdat ook de KNSB aan de opleiding meewerkte mocht Aldrit zich, net als de andere 21 geslaagden, bondsoefenmeester in het hardrijden op de schaats noemen. Jan Bolt is volgens de vooraankondiging van de cursus één van de docenten. 28
Op verschillende foto’s en in de film van 1958 komt Aldrit al trainend en training gevend in beeld. Net als voor veel andere vrouwen in de sport tot ver in de 20e eeuw, geldt voor haar dat haar positie overschaduwd is door die van mannelijke sporters en trainers.

Aldrit Alberts als eerste in het rijtje gediplomeerden na de eerste cursus voor schaatstrainer.
Het is een illuster gezelschap met een aantal bekende namen.
De Hardrijder, oktober 1952 (Archief Marnix Koolhaas)

Aldrit Alberts kort na de verhuizing naar De Stoevenbelt in 1941 met twee buurtgenoten op de foto.
De familie Hiddink woonde om de hoek.
(Archief E. Alberts)
Aldrit Alberts met de verjaardagspost voor de 90-jarige Jan Bolt op 7 februari 1966
(Archief E. Alberts)

——————————————–

  1. Graag bedank ik Frans en Ben van Dijk, Henk Brandes en Rutger Bolt voor hun informatie.
    Naar aanleiding van dit artikel had ik contact met Ellen Alberts en Marnix Koolhaas, die ik ook voor hun informatie en beeldmateriaal bedank.
    Verder is de website http://www.Delpher.nl met ruim 2 miljoen doorzoekbare kranten, tijdschriften en boeken onontbeerlijk voor een verhaal als dit.
    ↩︎
  2. Het Vaderland, 19271022.
    ↩︎
  3. Het schaatsen op het droge, krachttraining en conditietraining door hardlopen bestaan al voordat Jan Bolt er systematisch mee aan de slag gaat. Schaatser Max Tetzner vertelt in Revue der sporten, 19301020, dat hij in zijn actieve periode vóór 1924 droogschaatste op de manier zoals oud-schaatskampioen Coen de Koning hem dat geleerd heeft. Jan Bolt gaat echter analytisch en systematisch te werk en legt de trainingsmethode in tekst en tekeningen vast
    ↩︎
  4. Winschoter Courant, 19281208.
    ↩︎
  5. De titel Mijn systeem heeft Bolt ongetwijfeld ontleend aan het gelijknamige boek van de Deense schrijver J.P. Müller. Müller schrijft in 1904 een boek met oefeningen bedoeld om de Kopenhaagse roeiers ‘gedurende het koude seizoen “in vorm” te houden’. Het vertaalde boek wordt ook voor niet-roeiers een wereldwijd succes. In 1905 komt het ook in Nederland uit en binnen een jaar zijn er 11.000 boeken verkocht. (H. Bonde, 2017 The Body Between the Protestant Souls and Nascent Nation-States [In:] Nordic journal of educational history Vol 4, no.2.) Het krijgt tot 1931 verschillende herdrukken. Er verschijnen versies voor vrouwen, voor mannen, voor jongens en voor meisjes. Ook qua inhoud en vormgeving neemt Bolt Müller als voorbeeld. Onder andere de aandacht voor ‘diep-ademhalings’- en ontspanningsoefeningen en de tekeningen ter illustratie van de oefeningen lijken door Bolt ontleend aan Müller.
    ↩︎
  6. Gedenkboek der Gron. cricket- en voetbalvereen. ‘Be quick’ 1887-1927. Groningen 1927. P.21.
    Frans van Dijk vertelde over de voetballer Jan Bolt bij de Koolhazen Dochteren Combinatie, KDC, in Lochem.
    ↩︎
  7. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 19370901.
    ↩︎
  8. https://www.drentsarchief.nl/onderzoeken/film-en-geluid?mivast=34&mizig=317&miadt=34&miview=ff&milang=nl&misort=unittitle%7Casc&mizk_alle=ijsclub&micode=DAVA_01&minr=990736&miaet=14
    ↩︎
  9. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 19400210
    ↩︎
  10. Rimpelloos is de carrière van Jan Bolt niet. In 1927/8 barst bij allerlei gasfabrieken in Nederland de gascorruptieaffare los. Ook de directeur van de gasfabriek in Assen Jan Bolt erkent Fl. 1250 aan giften te hebben aangenomen van leveranciers. Dat blijkt uit een uitgebreid rapport dat na onderzoek door een raadscommissie. In vergelijking met directeuren elders komt Jan Bolt er mild van af. De Gemeenteraad spreekt zijn scherpe afkeuring over Jan Bolts handelen uit, hij wordt 14 dagen geschorst, krijgt een salarisvermindering van Fl 100 op jaarbasis en moet de Fl. 1250 terugstorten op door B&W aangegeven wijze.
    Overigens wordt allerwegen verklaard dat Bolt zijn taak als directeur erg goed uitvoert.
    Als hij in 1940 vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ontslag aanvraagt wordt hem dat eervol verleend.
    Provinciale Drentsche en Asser Courant, 19280120, 19280622 (3 pagina’s rapport), 19280713, 19280720, 19401018.
    ↩︎
  11. Nieuws van den Dag, 19401206.
    ↩︎
  12. Gemeente Groningen Huwelijksregister 1901, aktenummer 521 Jan Bolt en Barendina Petronella Frijling;
    Gelders Archief, 0207 Burgerlijke stand Gelderland, Inv. no.1716.02, akte 429 Geboorteakte Jacob Eise;
    Zeeuws Archief, 25 Burgerlijke Stand Zeeland (1796) 1811-1980, (1796) 1811-1980 Inv.no.
    ZIE-G-1907 akte 135 Geboorteakte Geertruid Antonia.
    ↩︎
  13. Nieuwe provinciale Groninger Courant, 19410124; Zutphensche Courant, 19410408.
    ↩︎
  14. Deventer Dagblad , 19410927, 19411024, 19420407, 19420430, 19430112, 19440221.
    ↩︎
  15. Anne de Ruiter in Andere tijden Sport 20150104 en Frans van Dijk geven gelijkluidende informatie over de afmetingen. Hank Brandes tekende de locatie in op de topografische kaart (zie afbeelding).
    ↩︎
  16. VPROgids 1, januari 2015, p. 14, bij artikel Marnix Koolhaas, Elfstedenfilm.
    ↩︎
  17. Zutphensch Dagblad en Deventer Dagblad, 19411101.
    ↩︎
  18. Anne de Ruiter in uitzending Andere tijden Sport, 20150104, vertelt dat zijn vader de schaatstrainingsgroep in Zeist heeft opgericht.
    ↩︎
  19. Collectie Beeld en Geluid, PID: URN:NBN:NL:IN:20-PGM5268534 https://zoeken.beeldengeluid.nl/program/urn:vme:default:program:2101712200236288631?ac=dgtl&q=%22jan+bolt%22 [Aanwezig en te bekijken op 9 november 2023]
    Over Jelle de Ruiter en de trainingsgroep in Zeist, zie bijvoorbeeld Nieuw Utrechts Dagblad, 19501219.
    De film laat overigens ook een ‘skeeler’-training van de Zeister schaatsers anno 1958 zien. Ze trainen op skeelers met twee kleine achter elkaar geplaatste wieltjes op nat en niet altijd glad, wegdek.
    ↩︎
  20. Informatie van Frans van Dijk 20230823 en Henk Brandes 20231003.
    ↩︎
  21. Provinciale Drentsche en Asser Courant, 19481203.
    ↩︎
  22. Gesprek met Frans en Ben van Dijk, Lochem, 20230823.
    ↩︎
  23. Die aandacht voor sociaal maatschappelijke ontwikkeling komt ook tot uitdrukking in de politieke activiteit van Jan Bolt. Hij wordt in juni 1949 gemeenteraadslid voor de PvdA in Laren. Hij treedt in 1953 af na een conflict met zijn partij die in zijn ogen te weinig principieel is. In een verklaring bij zijn afscheid, Zutphens Dagblad 19530523, wijst hij op de noodzaak om een reeks van achterstanden te verbeteren en op het gemis van voorzieningen voor de jeugd zoals een zwembad. Hij wil niet als rebel gekenschetst worden. Overbodige aandacht wil hij niet, evenmin als sensatie. Er rijst een beeld op van iemand die wat alleen staat in de Raad en de situatie van afstand benadert. Leuk voor de anekdotiek is nog dat hij gemeentesecretaris Van Prooije waardeert vanwege zijn rol als ‘docent der raadsleden’. Die raadsleden mogen het Van Prooije best wat lastiger maken, zo adviseert hij hen.
    ↩︎
  24. Zutphens Dagblad, 19570813.
    ↩︎
  25. Nieuwsblad van het Noorden, 19670511, overlijdensadvertentie Jan Bolt
    ↩︎
  26. Als eerste in het Nieuwsblad van het Noorden, 19670510 waar het bericht dus een dag eerder verschijnt dan de overlijdensadvertentie geplaatst door de familie.

    Ook tijdens de opening van de Kunstijsbaan in Heerenveen op 14 oktober 1967 wordt nog aan Jan Bolt gedacht. “Als Pim Mulier of onze Jan Bolt dit vanmiddag eens hadden kunnen zien” is een zinsnede uit een stuk in De Friese Koerier, 19671016, dat verslag doet van de opening.
    De pioniers en opleidersrol is ook duidelijk als je ziet welke bekende schaatstrainers (er waren er vast meer) opgeleid werden en werken volgens de ‘methode Bolt’: Siem Heiden, Dolph van der Scheer, Klaas Schenk, Lunshof uit Almelo, de ontdekker van Anton Huiskes, Anton Huiskes zelf, Henk Lamberts, Jelle de Ruiter, Kees Broekman en niet te vergeten Achterhoeker Bennie Zeevalkink uit Ruurlo die in 1966 ‘de Gelderse jeugd’ traint. Jan Bolt zegt als hij 90 wordt, dat hij nog graag kijkt bij de trainingen die Zeevalkink geeft. (Tubantia, 19660203)
    (Ook andere lokaal werkende trainers als Reijnders in Arnhem, Witteveen in Heerenveen, Polling uit Sappemeer gebruiken de methode Bolt)
    ↩︎
  27. Aaltje Alberts is geboren op 4 april 1919 in Christelijk Gereformeerd gezin in Assen. De families Alberts en Bolt zijn bevriend. Vanaf 1938 werkt Aaltje als dienstmeisje bij de familie Bolt. Volgens haar broer Geert wordt meteen de methode Bolt met succes op haar uitgeprobeerd. Bolt zou haar ouders rond 1941 hebben gevraagd of Aaltje wel voor dag en nacht bij hem mag komen. In: Hedman Bijlsma, Iezers oer ’t ies. 75 jaar Gewest Drenthe van de KNSB, Groningen, 2008, p.54-56. (Onjuist is echter de mededeling van Geert dat dit gebeurde na het overlijden van Bolts vrouw. Barendina Petronella Frijling overlijdt pas in 1960 in Velp. – Gelders Archief, 0207a, Inv. no. 17518, Rheden, Overlijdensregister 1960, akte 110. Overlijdensakte Barendina Petronella Frijling. – Jan en Barendina zijn van tafel en bed gescheiden in september 1941. Dat gebeurt nadat Barendina psychische problemen krijgt en in een inrichting opgenomen is.)
    Bolt geeft Aaltje de Noors klinkende naam Aldrit. Blijkbaar zet dat mensen op het verkeerde been. Aldrit wordt in 1946 in een aankondiging van een trainingsdemonstratie in de schouwburg van Heerenveen aangekondigd als “Noorse pleegdochter” van den Heer Bolt, Heerenveensche koerier, 19461002.
    De relatie tussen Aaltje Alberts en Jan Bolt wordt in een reeks van perspublicaties vanaf 1941 en in Jans overlijdensadvertentie uit 1967, omschreven als die van pleegvader – pleegdochter. Zie o.a. bronnen in noot 18.
    Aaltje/Aldrit blijft na 1967 in Lochem wonen, trouwt met de heer Brandes en overlijdt in Lochem op 30 mei 2010. Ze is begraven op Oud Eikenduinen in Den Haag.
    ↩︎
  28. Over Aldrit Alberts in relatie tot Jan Bolt en over de ligging van het baantje van Jan Bolt werd ik geïnformeerd door Henk Brandes, de stiefzoon van Aldrit, 20231003.Hij noemde ook het geregelde verblijf bij Sinnerud. Het verblijf bij Sinnerud wordt ook gedocumenteerd in een stuk met van Jan Bolt in Het Parool 19471213. Volgens het  bijschrift staat Aldrit ook afgebeeld. Ik kan haar echter op die foto niet onderscheiden.
    ↩︎
  29. Frans van Dijk, 20230823.
    ↩︎
  30. De hardrijder, oktober 1952. P.6 De hardrijder is het blad van de NVBHS.
    De vooraankondiging staat o.a. in: Het Binnenhof 19520324. ↩︎
Details

Geplaatst in Uncategorized | Tags: , , , , , , , , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Houtvlotterij in Oost-Gelderland II, op de Berkel en Oude IJssel

Dit artikel is aangevuld op 23 maart 2024 nadat bij de voorbereiding van een lezing in Doesburg bleek dat de houtvlotterij stroomafwaarts op de Oude IJssel langer bleef bestaan dan eerst verondersteld.

door Leendert van Prooije, RKCE

In het nummer #47 van OER en als eerder artikel op mijn Vakleu-blog staat het eerste deel van een artikel over de houtvlotterij in Oost-Gelderland, op de Rijn, de IJssel en de Schipbeek.
In dit tweede deel komt de houtvlotterij op de Berkel en de Oude IJssel aan bod. Het staat in nummer #48 van OER.

De vlotbare waterwegen in Oost-Gelderland ingetekend op een deel van de Itineraire en Algemeene Post kaart van het Koningrijk Holland, 1810. Rijksmuseum, RP-P-2018-2143.

Vlotten op de Berkel

Over de houtvlotterij op de Berkel zijn we beter geïnformeerd dan over de Schipbeekvlotterij.

De vroegste vermelding van vlotvaart van Vreden naar Borculo dateert uit 1600. Rond 1650 wordt voor Zutphen soms gemeld hoeveel vlotten jaarlijks aankomen. Dat varieert van 49 tot 142. Rond 1838 is genoteerd hoeveel vlotten uit Vreden vertrekken. Dat aantal varieert van 125 in 1826 tot 385 in 1840. Tussen 1853 en 1875 zijn er frequente jaarcijfers voor drie locaties: de Rekkense stuw, de Borculose Middelpoortsbrug en de Velhorsterstuw. 229 vlotten (1861) is het maximale aantal en 3 (1867) het minimale, met een dalende tendens. Met tussenpozen vanwege de bij tijd en wijle zeer slechte bevaarbaarheid, is er gevlot tot 1894 toen nog twee vlotten van ieder 6 bomen de sluis bij Mallem passeerden. Enkele jaren eerder kondigt de nieuwe tijd zich aan als 3 vlotten met in totaal 480 (spoor-)bielzen bij de Velhorsterstuw passeren. Het railvervoer drukt het vlotvervoer uit de markt.

1817 De enorm kronkelige loop van de Berkel tussen Vreden en Haarlo. Blad 3. Geld Archief  0875 Rijkswaterstaat, kaart 135. Rechts ligt Vreden, links Haarlo.

Eerdere informatie over vlotgrootte vinden we in 1773 voor de vlotvaart bij Stadtlohn. Vanwege de beperkingen van de rivier zijn de vlotten 3 à 4 stammen breed en maximaal 56 voet (ca. 16 m.) lang. Dat lijkt kleiner dan de standaardmaat die in 1646 gebruikt werd bij de heffing van sluisgeld. Die was één balklengte met een breedte van 10 voet (ca. 3 meter). Een Duitse bron uit 1873 spreekt van vlotten van tussen de 15,7 en 18,8 meter lang en 1,26 tot 1,75 meter breed [1]. In 1838 – 1840 worden we op andere wijze geïnformeerd over de omvang. Op grond van de gegevens over inhoud en omvang resulteert een gemiddelde vlotgrootte van 6,75 tot 7 m3 [2]. Het maximale aantal van 385 vlotten in 1840 met een totale inhoud van bijna 2600 m3 hout, tegenover 116.000 m3  die in 1883 over de Rijn binnenkwam, leidt tot de conclusie dat de vlotvaart over de Berkel nationaal gezien geen grote betekenis had.

De ‘hoofdmacht’ der vlotten passeerde de Berkel in de maanden maart tot en met juli. De watersituatie zal dan het beste geweest zijn. Er zijn echter ook jaren waarin in januari of december gevlot werd. Over het algemeen is in de tweede helft van de zomer en het begin van de herfst de vlotterij minimaal.

Vermelding van het scheepvaart verkeer op de Berkel van en naar Vreden in 1838, met 251 houtvlotten. In: Westfälischer Merkur, 17 februari 1839.

Op grond van de informatie uit het begin van de 19e eeuw lijkt het alsof een vlot door twee man stroomaf kon worden voortbewogen. Ze zullen het vlot hebben moeten bomen of trekken.

Het is overigens aannemelijk dat op de Berkel ook hout werd gevlot dat gegroeid was in Oost- Gelderland. Dat blijkt o.a. uit de vermelding in 1808 en 1809 dat er 50, resp. 63 vlotten uit Eibergen vertrekken. Het hout in die vlotten werd blijkbaar in Eibergen te water gelaten. Ook uit het feit dat in 1860 bij de Hühnerbrücke in Vreden 28 vlotten passeren, terwijl er later verder stroomafwaarts in Borculo 38 en nog dichter bij Zutphen, bij de Velhorsterstuw, 44 worden geteld, lijkt een aanwijzing dat Oost-Gelders hout naar de Berkel werd gebracht om het via die rivier te transporteren.[3] Verder maakt Goldberg, de “Agent van Nationaale Oeconomie”, in 1800 voor Lochem melding van de handel in eikenhout dat naar Zutphen wordt getransporteerd. Zou hier ook hout bij zijn geweest waarover Goldberg in Groenlo hoorde dat het ‘van den kant van Winterswijk’ komt? [4]

De scheepvaart en de houtvlotterij op de Berkel in 1863 in cijfers per maand. In: Provinciale Verslagen Gelderland 1863, pagina 427.



Vlotten op de Oude IJssel

Houtvlotjes bij de stadswatermolen op de scheiding tussen Oude IJssel en de IJssel bij Doesburg, Derk Jan van Elten tussen 1765 en 1807. Schilderij in collectie streekmuseum De Roode Tooren, Doesburg, Obj. no. 2985.
Doordat Han Snijders zo vriendelijk was me na publicatie van dit stuk te attenderen op de kleurenversie van dit schilderij dat onderdeel is van de collectie van Streekmuseum De Roode Tooren in Doesburg, kon ik deze afbeelding in de webversie van dit artikel opnemen. Met dank aan Han ook voor de volgende tip!
Hij attendeerde me namelijk desgevraagd ook nog op een afbeelding van Jan de Beijer gemaakt tussen 1751 en 1769 met een deel van een houtvlotje
op dezelfde locatie bij de stadswatermolen van Doesburg. Deze ingekleurde tekening is aanwezig in de collectie van Teylers Museum als object V 008: het is te zien via deze link.

Ook op de Oude IJssel vond op het eind van de 16e eeuw houttransport plaats. De tarieflijsten uit 1593 en 1600 van de Anholtse Watertol op de Aa en die uit 1595 en 1645 van het Boomgeld in Doetinchem, maken melding van hout dat gevlot wordt. Ook de Ordonnatie, uit ca. 1600, op het Boomgeld,-++ geheven op de Oude IJssel bij de Ooipoort, geeft een tarief voor ‘een vlott holts’[5]. In 1616 vaart een vlot van 28 stammen bij Doesburg en 9 jaar later wordt weer melding gemaakt van vlotten, 3 tot 4 stammen breed en 10 tot 14 stammen lang [6]. Tussen 1633 en 1651 loopt een proces bij het Hof van Gelderland over de vraag of houtvlotten van Zutphense kooplieden vrijstelling hebben op de watertol van Ulft. Klaarblijkelijk zijn die in of nét voor, 1633 stroomafwaarts gekomen en transporteren Zutphense houthandelaren hout via de Oude IJssel naar de IJssel [7].
Op grond van de tolinkomsten schat Van Petersen [8] dat er in de periode 1650-1666 jaarlijks 10 a 20 vlotten bij de Watertol in Ulft passeren. In 1662-1663 is in de Rentmeestersrekeningen van Huis Bergh genoteerd dat er 13 vlotten bij die Watertol gepasseerd zijn. Waar het hout in die tijd vandaan komt, blijkt uit de afrekeningen van de Ulftse Watertol vanaf 1667 tot in elk geval 1727/28. De tolinkomsten zijn in die jaren nihil. Van jaar op jaar staat genoteerd dat in het Münsterland geen hout wordt verkocht waardoor over de Oude IJssel geen hout wordt gevlot [9]. Een toltarieflijst van de Ulftse Watertol uit 1736, meldt echter het tarief voor de passage van een houtvlot. Blijkbaar is de vlotterij hervat. Per ‘kasse’ moet 6 stuiver worden betaald. En in een getuigenis bij een dispuut in 1800 over het toltarief op de Bonte Brug lezen we dat er tussen 1745 en 1767 houtvlotten gepasseerd zijn waarover tol geheven werd volgens de tarieflijst uit 1736. Het hout van de 18e eeuwse Oude IJssel-vlotten zou vanuit Doesburg per schip naar Amsterdam zijn afgevoerd en een ander deel per vlot naar de regionale houtmarkt Zutphen. In 1762 worden de passerende houtvlotten op de Aa – dus dáár varen de vlotten ook nog –  geblokkeerd door een zware ketting die in opdracht van de vorst Salm-Salm in het riviertje is gespannen [10].  In 1764 is er nog steeds sprake van betaling van boomgeld en sleepgeld in Doesburg voor vlotten die de Oude IJssel afzakken [11]. In stukken uit 1781 komt de maateenheid ‘kasse’ weer voor den dag. Er is sprake van ‘kassen die ordinair op den Oude IJssel afkomen’. Uit de contekst blijkt dat op de IJssel grotere ‘kassen’ voorkomen dan op de Oude IJssel [12]. Onduidelijk blijft hoe een ‘kasse’ precies is samengesteld.
De tarieflijst uit 1822 voor passage van de Bonte Brug in Ulft presenteert een tarief voor ‘een houtvloot passerende’, hetgeen suggereert dat in die tijd nog vlotten langs komen.

Ook A.C.W. Staring merkt op dat in 1847 “Timmerhout in vlotten….” stroomafwaarts op de Oude IJssel passeert. Uit zijn beschrijving van de stuwen in de rivier in Keppel en Ulft blijkt óók dat er rekening gehouden wordt met het passeren van houtvlotten. De afmetingen en constructie van de stuw in Keppel zijn zodanig dat houtvlotten (en schepen) kunnen passeren. [13]

A.C.W. Staring, 1847 beschrijft de getransporteerde handelswaar op de Oude IJssel. Timmerhout in vlotten staat als eerste genoemd.

Na 1847 zijn mij geen vermeldingen over de houtvlotterij stroomafwaarts meer bekend.

Een nieuwe periode gaat in, want in de 20e eeuw gaan de vlotten stroomopwaarts, naar houthandelaren in Doetinchem en Ulft. De eerste jaren na 1904, na een verbeteringsslag van de bevaarbaarheid van de Oude IJssel, mag dat echter nog niet met een sleepboot op stoomkracht.

Vóór of in 1917 houtvlot bij de brug in Ulft. Herkomst kaart onbekend.

Uit 1917 dateert een foto van een houtvlot bij de brug in Ulft. En Houthandel Horsting in Doetinchem is rond 1918 werkgever van houtvlotter Jan Kappert. Een foto van de overstroming door het extreem hoge water in 1926 laat enkele houtvlotten zien die drijven bij de (onzichtbare) houthaven van houthandel Eppink bij de brug in Ulft. Voor hetzelfde jaar bericht De Graafschapbode dat er 115 houtvlotten door de sluis bij Laag-Keppel zijn gepasseerd. En niet heel lang daarna, in 1933, blijkt houthandel Horsting “welwillend” de houtvlotten op de Oude IJssel beschikbaar te hebben gesteld die tijdelijk nodig zijn voor de gondelvaart bij Keppelse feesten. Uit enkele krantenberichten daterend van 1950 tot en met 1957 blijkt dat Horsting nog steeds jaarlijks vlotten beschikbaar stelt. In 1955 wordt echter duidelijk dat de vlotterij op zijn eind loopt. Eén van de redenen is dat het meeste hout gezaagd, dus per schip en niet als onbezaagde stam per vlot, in Doetinchem wordt aangevoerd. Het laatste bericht over een vlot op de Oude IJssel dateert uit 1957.

Houtvlotten bij Houthandel Eppink Ulft, 1926. ECAL, 0970 Fotocollectie Mengerink te Doetinchem, 06.

In het vorige artikel staat een Duitse foto van het laatste commerciële vlot dat in november 1968 via de Rijn naar Nederland kwam. Er blijkt ook een, niet al te duidelijke en tot dusver onbekende,  Nederlandse foto te zijn van dit vlot. Hij is afgedrukt in de Nieuwe Tielsche Courant, 9 november 1968 en laat het vlot zien dat Tiel passeert. Blijkbaar voorvoelde de krant dat de houtvlotterij op heel korte termijn wel eens afgelopen kon zijn. De historische gebeurtenis werd via de foto gedocumenteerd. De krant schrijft dat het vlot 170 meter lang was. Henk Agterhof, in zijn artikel in het Jaarboek Achterhoek en Liemers, 1993, p.73-74 heeft het over 160 meter.

Afbeelding van het laatste commerciële houtvlot op de Rijn in november 1968, varend bij Tiel. Regionaal Archief Rivierenland, Nieuwe Tielsche Courant, 9 november 1968 .


[1] Hermann Terhalle, Zur Geschichte des Westmünsterlandes. Beiträge zum 18. und 19. Jahrhundert. Vreden, 2012, p. 157
De ‘statistieke’ gegevens over aantallen vlotten etc. in de 19e en 20e eeuw op de Oostgelderse rivieren, zoals de Statistiek der scheepvaartbeweging etc., zijn te vinden in de electronisch doorzoekbare databases van: https://www.digitale-sammlungen.de/de; https://historisch.cbs.nl/; https://books.google.nl/ en https://www.delpher.nl/.

[2] Hermann Terhalle, Die Berkelschiffahrt. Vreden, 1975, p. 115

[3] Terhalle, 1975, p.173. en Verslag over de openbare werken 1862, p. 187. Al is natuurlijk niet uit te sluiten dat ‘te grote’ vlotten werden gesplitst in kleinere als de bevaarbaarheid van de Berkel dat noodzakelijk maakte.

[4] Voor boshistorici is de vraag hoe het Winterswijkse hout werd getransporteerd. Winterswijk ligt op een kleine 10 km van de Berkel. Het lijkt niet onaannemelijk dat hout naar de Berkel werd gebracht en vervolgens naar Zutphen gevlot. Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek, 1859, p. 446-447 meldt echter dat anno 1800 gezaagd hout “per as” naar Zutphen en Deventer werd gebracht.

[5] J.W. van Petersen, Reizen is tol betalen. Aalten, 2002, p.678

[6] Van Petersen 2002, p.527-528

[7] Oud Archief Doesburg, inv.nl 2493.

[8] Van Petersen 2002, p.529

[9] ECAL, 0214 Huis Bergh, (828) 1227-1842, inv.no.   Vanaf 1728-29 staat de Watertol Ulft niet meer vermeld.

[10] A.J. van de Ven, De scheepvaart op den Ouden IJssel [In:] Bijdragen en Mededeelingen Gelre, deel XLIV, 1941, p.6

[11] Van Petersen 2002, p.679

[12] Van Petersen 2002, p.528

[13] A.C.W. Staring, Verslag over den toestand der rivieren en afwateringen in het Zutphensche en ontwerpen tot verbetering van dien toestand. Zutphen, 1847, p.16, 17, 24.

Geplaatst in Houtvlotterij | Tags: , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Vakleu en et vak. 7e druk is uit.

Een deel van de voorraad op het steekwagentje

De vakleu van Printservice-ede hebben de volgende druk van de Vakleu en et vak geproduceerd. Vandaag heb ik de boekjes opgehaald. Nadat een restauratieopleiding de nog resterende boekjes van de zesde druk kocht om cadeau te doen aan de afgestudeerden, werd het tijd voor een zevende druk. Gelukkig kan de verkoopprijs € 16 blijven. Door de gestegen posttarieven kost verzending (en verpakking) nu € 6.
Bestellen kan via: deze link of via Boekwinkeltjes

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

De speurtocht naar Jan Engelman (1710-1782)

Jan (Johannes of Joannes ) Engelman (1710-1782) was een Haarlemse ‘vakman’.

Medicus, weerwaarnemer, wetenschapper, beschrijver van sneeuwkristallen, Opziender van Rijnland, aanstichter van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Schout en Secretaris van Spaarndam en veel meer.

Engelmans meest bekende boek uit 1747 ‘over de sneeuw figuuren’

Prinsenhof in Haarlem, met in de ‘geschilderde kamer’ de eerste vestiging van de Hollandse Maatschappye der Wetenschappen. Tekening uit ca. 1800 coll. RCE, Amersfoort

Zijn relatie en soms correspondentie met bekende wetenschappers als J.H. van Swinden, W.J. van ’s-Gravesande, P. van Musschenbroek en waterbouwkundigen als J. Noppen, C. Brunings en vermeldingen bij bijvoorbeeld J.F. Martinet laten zien dat zijn vakwerk serieus genomen werd.

Bekend was hij in zijn dagen in de regio Haarlem ongetwijfeld. Maar die bekendheid zou niet tot onze dagen hebben voortgeduurd als Jan Engelman niet de zwager zou zijn geweest van Elisabeth-Wolff – Bekker, oftewel Betje Wolff. Aletta Wolff, de echtgenote van Jan Engelman, was de zuster van de ‘oude’ dominee Adrianus Wolff met wie Betje van 1759 tot zijn dood in 1777 getrouwd was.

Stadsplattegrond van Haarlem, na 1772. Archief Haarlem 560 –
Collectie van kaarten en kaartboeken van de Provinciale Atlas Noord-Holland, inv. 105.

Ter vergroting van de context van de literaire geschiedenis van Betje Wolff deed ik 42 jaar geleden onderzoek naar Engelman. Aan de Universiteit in Nijmegen bij Prof. Dr. P. Buynsters, die uiterst enthousiast bezig was met de geschiedenis van Wolff en Deken, volgde ik de ‘bijrichting Oudere Nederlandse Letterkunde’.

Door Buynsters geënthousiasmeerd probeerde ik zoveel mogelijk te weten te komen over Jan Engelman en over 18e eeuwse bronnen die meer informatie over Engelman zouden leveren, met als ultieme doel om nog onbekende brieven te vinden of een portret. Buynsters loofde aan zijn studenten een beloning (in mijn herinnering orde van grootte Fl. 25 per brief?, maar zeker weet ik dat niet meer) uit voor elke onbekende brief die we zouden vinden.
De doelen bleken voor mij in relatie tot Jan Engelman onbereikbaar. Er waren geen onbekende brieven (te vinden) en een portret was er evenmin.

Een portret van Engelman is er niet, maar zijn handtekening bleef wel bewaard

Desalniettemin maakte ik een mooie scriptie waar Buynsters heel tevreden over was. Aan het onderzoek dat ik, af en toe geholpen door Liesbeth, deed, beleefde ik veel plezier. Ik kwam nog eens ergens: Haarlem, in het Archief maar ook in de prachtige gebouwen van Teijlersmuseum en de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Leiden, Maastricht, Den Haag. En ik sprak en correspondeerde met de bijzonderste mensen.

Uit de briefwisselingen doemen wel flarden op van een beeld van wie Engelman was. Een man die zich bijvoorbeeld met een zwarte fluwelen doek naar buiten repte als het sneeuwde. Die sneeuwvlokken ving op de doek en dan zo snel mogelijk, uiteraard moest voorkomen worden dat de vlokken vervormden of dooiden, naar binnen ging om de vlokken onder de microscoop te leggen en te tekenen. ‘Gelukkig’ waren de huizen in die tijd nog niet zo goed verwarmd als nu. (Zelfs aan het eind van de 19e eeuw werd, als ik de boeken over kamerplanten mag geloven, in rijkere huishoudens in de winter nog gerekend met een kamertemperatuur van ca. 12 ̊ C.) Ik vrees dat het in de werkkamer van Engelman bijna net zo koud was als buiten. Hij was ook een man die tijdens deze winterse werkzaamheden uitgleed op een ijzig stenen trapje en een ernstige blessure opliep waardoor hij een hele tijd immobiel was.

Het onderzoek deed ik nog in de nu bijna onvoorstelbare tijd zonder computer en (digitaal doorzoekbare bronnen op) internet. Schrijven gebeurde op de typemachine met carbonpapier en correctievloeistof. Telefoneren ging met de zwarte bakelieten telefoon die gemonteerd was tegen de wand in de gang in het studentenhuis in de Schepenmakerssteeg. Corresponderen ging per papieren brief in een enveloppe met een postzegel erop. Geen idee of een hedendaagse student nog de tijd heeft om aan zo’n onderneming te beginnen. Jammer voor haar of hem als dat niet zo mocht zijn.

Het verslag van de Speurtocht naar ‘Jan Engelman’ staat al 42 jaar bij mij in de kast. Een bewerking tot een artikel in Jaarboek Haerlem ging om een reden die ik vergeten ben en niet meer kan achterhalen, niet door.

Een voorgenomen bezoek aan Haarlem met twee oud-studiegenoten, dat ons misschien in de buurt zou brengen van een stukje van de nalatenschap van Engelman, ging vanwege corona niet door. Het moest zo zijn, immers ‘elk nadeel heb se foordeel’. Het bood me tijd om het verslag van mijn speurtocht te digitaliseren en op één klein onderdeeltje aan te vullen.

Misschien dat er ooit Haarlemse geschiedvorsers zijn die op Jan Engelman stuiten. Om te voorkomen dat zij al het speurwerk naar Jan dan over moeten doen zet ik een link naar dit doorzoekbare stuk op mijn Vakleu-blog. Van ‘Vakleu’ over een vakman.

De bijlagen:


1. Twee lofdichten op Jan Engelman uit 1733, van J. Lomannus resp. P. Vink, met de vertaling van het Latijnse gedicht door Pater Sormani s.j., B. Stoffels s.j. m.m.v. Jos Dries.
2. De transcriptie van het leesbare deel van de: Brief aan mijne waarde zuster, Mevrouw Aletta Engelman gebooren Wolff uit 1776, geschreven door Betje Wolff
3. De Rouwbrief uit 1782 ondertekend door Aletta Engelman – Wolff
4. Lijkzang ter gedachtenisse van het overlijden mijns geëerden broeders, Den Heere Jan Engelman, Medicinae Doctor,enz.,enz. uit 1782, geschreven door Betje Wolff

Als toevoeging komen de advertentie voor de tweede druk van zijn boek over de sneeuwfiguren, het overlijdensbericht uit 1782, de aankondiging van de verkoop van zijn verzamelingen in 1782 van Engelman online, net als de links naar zijn belangrijkste publicaties:

Engelmans dissertatie uit 1733

Zijn vertaling van het eerste deel van de Wiskundige grondbeginselen der natuurkundeuit 1743 van W.J. ’s Gravesande.

En de eerste druk van Engelmans beroemde boek uit 1747 Het regt gebruik der natuur-beschouwingen, geschetst in eene verhandeling over de sneeuw figuren

Tot mijn genoegen onderzocht Engelman ook sneeuw die gevallen is in Maart en April. Of hij die ook Meertensnee noemde lijkt me onwaarschijnlijk……

Geplaatst in wetenschapsgeschiedenis | Tags: , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Houtvlotterij in Oost-Gelderland I, op Rijn, IJssel en Schipbeek

door Leendert van Prooije, RKCE

[1][2]

Impressie van een houtvlot getrokken door een sleepboot bij Westervoort, 1855.
Detail van: Rijksmuseum, RP-P-1912-1203.

Het transport van hout per vlot is een fascinerend onderwerp dat de lezer overigens waarschijnlijk eerder associeert met bijvoorbeeld Duitsland, Scandinavië, Rusland, Noord-Amerika of het Amazonegebied dan met ons land. Vanaf de Middeleeuwen tot ca. 1970 werd er echter ook in ‘Nederland’ op grote schaal gevlot. In twee afleveringen schets ik een beeld van een klein deeltje van die houtvlotterij, die in Oost-Gelderland.

In de behoefte aan bouw- en constructiehout en hout voor verpakkingsmaterialen voor het gebied dat nu Nederland heet, werd sinds de 13e /14e eeuw grotendeels voorzien door de import van hout dat over de Maas en de Rijn per vlot werd aangevoerd. Ook de distributie binnen Nederland verliep grotendeels per vlot.

Enkele eeuwen later werd dat aangevuld en soms afgewisseld met de import van ‘overzees’ hout per schip. Nadat dat hout in Nederland gearriveerd was, werd het grootste deel ook weer in kleine vlotten kris kras verder door Nederland getransporteerd. De vlotten voeren in alle Nederlandse provincies. Ook in Oost-Gelderland werd gevlot: op de Rijn, en na aanleg, het Pannerdens kanaal, op de IJssel en Schipbeek die aan de ‘buitengrenzen’ lopen en op de bevaarbare Aa-strang en Oude IJssel en de Berkel die het gebied doorsnijden [3]. Er bestaan afbeeldingen van vlotten op de Rijn, de IJssel en de Oude-IJssel. Afbeeldingen van vlotten op de Berkel en de Schipbeek vonden we tot op heden niet.

De vlotbare waterwegen in Oost-Gelderland ingetekend op een deel van de Itineraire en Algemeene Post kaart van het Koningrijk Holland, 1810. Rijksmuseum, RP-P-2018-2143.

Overal in Nederland werkten mannen als houtvlotter, ook in Oost-Gelderland. We weten dat onder andere doordat in 17e eeuwse stukken houtvlotters vermeld staan in Doetinchem en Doesburg [4] en door een vermelding uit 1811 in het Borculose “Tableau des Marins”. In die laatste bron blijkt dat 5 mannen uit Borculo hebben verklaard te hebben gewerkt als vlotter of dat ze hielpen bij het vlotten. Neem Hendrik Holdijk. Die: “vaart nu en dan weleens met een houtvlot over den Berkel naar Zutphen” [5]. Ook in Zutphen (1865) en Doetinchem (ca. 1910) vinden we in de gemeentelijke administraties mannen als (hout-)vlotter vermeld. Verder brengen de berichten over boetes voor Zutphense houtvlotters vanwege varen met te lange vlotten in het noorden van het land, het beroep in beeld [6].

Een houtvlotter uit Zutphen die in 1869 stevig wordt gestraft voor varen met een te lang houtvlot op het Meppelerdiep.

Vlotten op de Rijn en de Waal

De meest in het oog lopende houtvlotterij in Gelderland vond plaats op de Rijn en vervolgens de Waal [7]. De tolregisters van de tollen op grote rivieren, zoals die op de Schenkenschans, in Arnhem of Nijmegen maken veelvuldig melding van het passeren van houtvlotten [8]. Bovendien zijn er de nodige afbeeldingen van de indrukwekkende vaartuigen. Het grootste vlot dat begin 18e eeuw op de Rijn geregistreerd werd, was 300 meter lang en 45 meter breed. De diepgang van zo’n pakket hout varieerde tussen 1,10 en 1,90 meter. Op het vlot stonden gebouwtjes als onderdak voor de bemanning die wel kon oplopen tot ongeveer 500 mensen. Dichter bij onze tijd werden lengte, breedte en diepte van de vlotten kleiner en verminderde het aantal bemanningsleden navenant. Ook de wijze van voortbewegen evolueerde: van meedrijven met de stroom tot het, sinds het midden van de 19e eeuw verplichte, getrokken worden door een sleepboot. Het laatste commerciële vlot dat in 1968, getrokken door een sleepboot, Tolkamer passeerde op weg naar Waalwijk, was 160 meter lang en 24 meter breed en had een bemanning van 5 man [9]. Twee afbeeldingen van het laatste vlot staan onderaan dit artikel.

In de 17e eeuw verdeelden de meeste vlotten zich over de bestemming Dordrecht of Amsterdam (of ‘tussengelegen stations’). In de 18e eeuw, de glorietijd met de grootste vlotten, was Dordrecht de hoofdbestemming en in de 19e en 20e eeuw kwam Amsterdam er als bestemming weer bij, maar was ook (maar niet uitsluitend) Krimpen aan de IJssel en omgeving, als houtbergplaats voor Rotterdam, aan het lijstje toegevoegd.

Vlotten op de IJssel

Maar nadat in de Middeleeuwen de IJssel bevaarbaar was geworden tot aan de Zuiderzee, sloeg een aantal van de vlotten op de Rijn eerst bij Lobith en in later tijd via het Pannerdens kanaal, rechtsaf richting Arnhem om vervolgens bij IJsseloord nogmaals naar rechts te varen, de IJssel in. Deze, niet al te grote, vlotten – de bevaarbaarheid van de IJssel was gemiddeld niet al te best – passeerden of legden aan bij, Doesburg of Zutphen. Als ze doorvoeren waren ze onderweg naar Deventer, Zwolle of een andere bestemming langs de IJssel. Een deel van het hout kwam, afhankelijk van de tijd, waarschijnlijk uiteindelijk per schip, ook aan in Amsterdam. In het midden van de 19e eeuw varen bij Zutphen jaarlijks tussen 21 en 43 vlotten, waarvan er soms 6, soms 16 aan de IJsselkade aanleggen zodat het hout er verhandeld kon worden. In de verdere loop van de 19e eeuw varieert het aantal nogal.

In het laatste kwart van de eeuw tellen de statistici in Westervoort en Zutphen jaarlijks tussen de 17 tot 30 IJsselvlotten, meestal een aantal rond de 23. Op zijn vroegst komt de eerste langs in februari, op zijn laatst passeert er in november nog een. De gemiddelde grootte in die tijd varieert bij Westervoort tussen ca. 1370 en ca. 1910 m2 en bij Zutphen tussen ca 660 en ca. 1630 m2. Onderweg wordt blijkbaar hout gelost. Doesburg, Doetinchem en Ulft, met scheepswerf en houthandels kunnen afnemers zijn. Opvallend is dat soms bij Zutphen méér vlotten passeren dan bij Westervoort, meestal zijn ze kleiner, maar soms ook groter.  In 1936 passeren er nog 3 [10].

Ook op de Berkel, de Aa-strang en de Oude IJssel en de Schipbeek werd gevlot. Deze wateren hadden immers hun oorsprong in het houtrijke Westfalen. Een deel van het Westfaalse hout dat niet via de Lippe of de Vecht kon worden getransporteerd, bereikte over de Gelderse wateren de IJssel.

Vlotten op de Schipbeek

De eerste vermelding van houtvlotten op de Schipbeek, een vaarweg waarvan het eerste stuk, die dan nog ‘Buurserbeek’ heet, deels door Oost-Gelderland stroomt, en die bij Laren aan Oost-Gelderland raakt, stamt uit 1646, toen snoeverige Deventernaren opmerkten dat er op een bepaalde zaterdag dat jaar 22 houtvlotten via de Schipbeek ‘op Deventer quamen’ [11] [12]. De handel op de Berkel was op dat moment zieltogend.

De gebroeders Van der Sluijs uit de buurt van Diepenheim zouden later in de 17e eeuw veelvuldig hout hebben gekocht in Münsterland dat per vlot over de Schipbeek naar Deventer werd gebracht [13].

Ook rond 1750 wordt houtvlotterij van ‘kanthout’ gemeld. In 1800 meldt de “Agent van Nationaale Oeconomie” dat er vanuit Deventer ‘veel handel’ is met het Münsterland onder andere omdat men vlotten hout ‘langs de Schipbeek’ ontvangt [14].  Hoewel er rond 1830 nog 34 schippers op de Schipbeek voeren, is er van houtvlotten geen melding meer. Het is een veeg teken dat in het dekkingsplan voor verbetering van de Schipbeek géén rekening werd gehouden met een heffing op houtvlotten [15]. De scheepvaart op de Schipbeek werd steeds minder en minder en rond 1890 beperkte die zich tot het traject Bathmen – Deventer. Koopman Koersen zou in die tijd nog populierenstammen naar Deventer hebben laten vlotten [16]. Over grootte van de vlotten of de bemensing hebben we geen informatie.

In een volgende aflevering, na de verschijning van het volgende nummer van OER, volgt het tweede deel van dit artikel, over de houtvlotterij op de Berkel en de Oude IJssel.


De Rijnfilm

Om een indruk te krijgen van de relatief recente vlotterij op de Rijn is het interessant om te kijken naar de ‘Rijnfilm’. Zo wordt de film ‘De Rijn van Lobith tot aan de zee’, in de wandelgang genoemd. Hij is in 1922 gemaakt door filmfabriek Polygoon, onder ‘paedagogische leiding’ van A.M. van der Wel, met camerawerk van I.A. Ochse.

De film van een uur en 28 minuten laat met een vaartocht op de Rijn, de Lek, de Nieuwe Maas en de Waterweg tot in de Noordzee, het leven en de bedrijvigheid zien op en langs het water. Polygoon presenteerde de film als ‘aardrijkskundige onderwijsfilm’.  Na 7 minuten 22 seconden is gedurende 2 minuten een groot houtvlot in beeld. Je ziet de sleepboot die het vlot trekt, de samengebonden stammen, de hutten op het vlot, werkzaamheden in de keukenhoek en vier mannen die de roeren voor de besturing van het vlot in het water laten zakken en vast zetten.

De film is in zijn geheel te zien en te downloaden via de website van het Stadsarchief Rotterdam met de volgende link: Rijnfilm

Stills uit “De Rijnfilm”, ‘De Rijn van Lobith tot aan de zee’, 1922, van een houtvlot bij Tolkamer op de Rijn. Stadsarchief Rotterdam, Toegang 4016, no. BB-0951.



Het laatste commerciële vlot op de Rijn bij Düsseldorf, november 1968. Das Floß. Düsseldorf, 1988, p. 11.

Het laatste commerciële houtvlot op de Waal op 7 november 1968 bij Tiel. Het hutje voor de bemanning is net te onderscheiden. Regionaal Archief Rivierenland Tiel, Nieuwe Tielsche Courant, 1968-11-09.


[1] Dit artikel is in iets afwijkende vorm gepubliceerd in OER no.47, 12e jaargang, maart 2023, p.38-41.

[2] Onontbeerlijk voor het schrijven van dit stuk waren de publicaties van Hermann Terhalle: Die Berkelschiffahrt. Vreden, 1975 en Zur Geschichte des Westmünsterlandes. Beiträge zum 18. und 19. Jahrhundert. Vreden, 2012; G.J. Schutten, Varen waar geen water is. Hengelo, 1981 en J.W. van Petersen, Reizen is tol betalen. Aalten, 2002. De ‘statistieke’ gegevens over aantallen vlotten etc. in de 19e en 20e eeuw op de Oostgelderse rivieren, zoals de Statistiek der scheepvaartbeweging etc., zijn te vinden in de electronisch doorzoekbare databases van: https://www.digitale-sammlungen.de/de; https://historisch.cbs.nl/; https://books.google.nl/ en https://www.delpher.nl/.

[3] Het is overigens zeer aannemelijk dat ook op kleinere watertjes gevaren werd. Zo heeft de Lebbinkbeek voor scheepvaart gediend waarschijnlijk om (in de winter bij hoog water) vanuit het gebied van het Wolboomse veen turf af te voeren. (Schutten, Varen waar geen water is , 1981, p. 29-30.)  En als er een schip kon varen, kon je er ook hout vlotten.

[4] Van Petersen 2002, p. 529, noot 113.

[5] Met dank aan Jan Klein Bleumink uit Lochem die me die informatie in 1998 toestuurde. Het gaat om ECAL 0338  Plaatselijk bestuur van Borculo, 1590-1817, inv.no. 324. Het gaat om een inventarisatie uit voorjaar 1811 van mannen die mogelijk geschikt zouden zijn voor Napoleons marine. Uiteraard verklaarden ze dat ze eigenlijk weinig met de scheepvaart te maken hadden, of door gezondheidsproblemen ongeschikt waren. Ze hadden geen zin in de dienstplicht.

[6] https://www.delpher.nl/nl/kranten/results?query=Zutphen+PROX+houtvlot

[7] Ook op de Maas werd overigens gevlot.

[8] De volgende publikaties geven een beeld van de ontwikkeling en de hoogtijdagen van de vlotterij tussen 1650 en 1800. L.A. van Prooije, De invoer van Rijns hout per vlot 1650 – 1795. [In:] Econo­misch- en sociaal-historisch jaarboek, dl. 53 (1990), p. 30 – 79. en Dordrecht als centrum van de Rijnse houthandel in de 17e en 18e eeuw. [In:] Econo­misch- en Sociaal-historisch Jaarboek, dl. 55 (1992), p. 143 – 159.

[9] Een en ander werd geboekstaafd door belastingambtenaar Henk Agterhof. Een collega van hem was zo attent om het Floß-Schein met de gegevens van dit laatste vlot aan de collectie van het Belastingmuseum in Rotterdam toe te voegen. Henk Agterhof, Houtvlotten op de Rijn, [In:]Jaarboek Achterhoek en Liemers …, 1993, Dl. 16, p.73-74. Over dit vlot is ook uitgebreid bericht in Leidsch Dagblad van 15 november 1968.

[10] Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) Zutphen, 1936, p. 37.
De verkeersstatistieken vertonen nogal gaten dus een exact beeld van de ontwikkeling is niet te geven.

[11] W.C.A. Staring, Verslag over den toestand der Berkel, en ontwerp tot verbetering van die rivier. Zutphen, 1845, p.13. Overigens is al in de 15e eeuw is er sprake van houttransport over de Schipbeek naar Deventer. De transportwijze is echter onbekend.

[12] In 1631 is er sprake van houtvlotten op weg naar Zwolle, in het Kerspel Haaksbergen, maar onduidelijk is of dat hout via de Schipbeek wordt gevlot. Hubert Breuers, Jaap Kluitenberg, Hessenweg Deventer Goor Haaksbergen etc.  Haaksbergen 2004, p. 37.
In 1637 is er in een toltarief voor kanthout en stammen, hetgeen ook wijst op vlotterij. Het woord vlot wordt echter niet genoemd. Schutten, 1981, p.37

[13] H.W. Heuvel Geschiedenis van het Land van Berkel en Schipbeek, Herdr. 1966, p.217. Heuvel noemt geen bronnen. Het lijkt een verhaal uit de overlevering.

[14] Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek, 1859, p. 448.

[15] Schutten, 1981, p.134.

[16] Schutten, 1981, p.93. Houthandel Koersen in Bathmen bestond nog in 1902. Deventer Dagblad, 25 maart 1902.

Geplaatst in Houtvlotterij, Uncategorized | Tags: , , , , , , , , , , , , , , , , , | 1 reactie

Schaatsen op natuurijs 3 april 2022

Het was fantastisch wat de ijsmakers van WIJV – dat bunt joa echte Vakleu – voor elkaar gekregen hebben. Een prachtige ijsvloer op 3 april. Wanneer was dat eerder vertoond?

In de kleine ijstijd?
Inderdaad in 1674 werd er nog geschaatst op 4 april. De Nieuwe Apeldoornsche Courant en andere kranten schreven erover o.a. in 1932. Dat was de Kleine IJstijd in de 17e eeuw.

Volgens de Dragtster Courant uit 1903 kon je in 1799 op 3, 5 en 6 april schaatsen. Daarmee kwam de 18e eeuw ook aan bod. Overigens lagen op 2 april 1784 de Amsterdamse grachten dicht meldde de Leeuwarder Courant van 1845.

In de 19e eeuw schaatste D. Runia in Friesland nog op 8 april 1888 op een slootje in Friesland, schreef de Leeuwarder Courant in 1942. Overigens boden ook de winters van 1878 en 1891 schaatsijs in april.

De 20e eeuw bleef niet achter want op 6 april 1911 werd er geschaatst in Barneveld en Wolvega zoals de Arnhemsche Courant en het Algemeen Handelsblad van dat jaar melden.

En nu dus ijspret in de 21e eeuw: de historische 3 april 2022!
[Het moet gezegd, in 2013 werd er op 1 april ‘geschaatst’ op de aan elkaar gevroren schotsen van het Groningse Schildmeer. Zou dat net zoveel schaatsplezier hebben gegeven als het superijs van de WIJV op 3 april?]

PS de winters van 992 en van 994 die duurden nog tot ver in het voorjaar. De eerste duurde tot Pinksteren, de tweede tot half mei. Of er toen ook geschaatst werd vermeldt de historie (Leeuwarder Courant 1845) niet 🙂

Een treintje op de baan van WIJV Winterswijk op 3 april 2022
Hoe toepasselijk dat Jaap Langendijk, de weerwaarnemer met het Nederlandse kouderecord uit 1941, een oogje in het zeil hield.
Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Meertensnee en ‘Aprilsnee’

Het is inderdaad weer zo ver. Er is op 31 maart sneeuw gevallen: Meertensnee dus.
[Lees: mijn blog uit 2013]
Ik heb geoogst. Een hele pan vol. Smelten en bottelen en de voorraad weer aanvullen.
Afgelopen jaar heb ik de Meertensnee gebruikt toen ik bij het zagen van een tak een beetje fijn zaagsel in mijn oog kreeg. Met de Meertensnee was het oog snel weer klaar.

Wat ook grappig is is dat met de aankondiging van sneeuwval in maart de kijkcijfers van mijn blog ineens weer stijgen. Gisteren en eergisteren een heel aantal hits en op 20 maart ook al 🙂

De voorspelling is dat er de komende dag en nacht nog meer valt.
Sla je slag.

En nu ook nog een aardig laagje sneeuw op 1 april….. natuurlijk ook daarvan een pannetje geoogst.

Uitzicht op 1 april 2022 om 4 over 7

Geplaatst in Uncategorized | Tags: | 1 reactie

Zwijnenbende III

Gisteren heb ik de blog over het gevaar van zwijnen voor fietsers op de N224 geactualiseerd na de berichtgeving over een ongeluk op klaarlichte dag waarbij tweefietsers gewond geraakt zijn.

Geplaatst in Uncategorized | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

Zwijnen II (actualisering op 3 april 2021)

https://www.gelderlander.nl/ede/wild-zwijn-steekt-plots-de-weg-over-wielrenners-raken-gewond~a19300b4/

En weer is het gebrek aan ‘natuurbeheer’ (Provincie Gelderland, Natuurmonumenten en Gemeente Ede) verantwoordelijk voor twee gewonde fietsers op de N224.

We moeten er van op aan kunnen dat we op de hoofdfietsroutes in Nederland veilig kunnen fietsen en niet door de tsunami van zwijnen omver worden gekegeld. Weer een fietser het ziekenhuis in, weer een schade aan mens en materieel die voor rekening van de fietser is en niet voor rekening van de weg-/natuurbeheerders die geen maatregelen nemen, noch voor rekening van de Rijksoverheid die ons opzadelt met wetgeving die deze gevaren veroorzaakt.

Weg- en natuurbeheerders: zet toch een fatsoenlijk raster langs de weg met tunnels of viaducten waar die beesten de weg over kunnen steken. U hebt er zelf de voorbeelden van aangelegd op de weg van Ede naar Otterlo en op de weg van Oud Reemst naar Otterlo. Waarom wordt de N224 overgeslagen. Dat spaart menselijk leed en dierenleed.

…… zijn de levens van reptielen, amfibieën en insecten zijn méér waard dan dat van een fietser ……

Twee incidenten tussen een fietser en een wild zwijn op één dag, op nagenoeg dezelfde plek. Gisteren woensdag 16 december 2020 gebeurd.

De ene fietser brak een vinger en beide polsen en ontwrichtte zijn sleutelbeen, de andere kwam met de (doods-)schrik vrij.
Het enige dat ze deden was fietsen op het fietspad naast de hoofdweg N224 tussen Arnhem en Ede.

De rijksoverheid vindt het volgens artikel 2 van de Wegenverkeerswet zijn verantwoordelijkheid om regels te stellen met als doel: “het verzekeren van de veiligheid op de weg”. Maar in die wet is blijkbaar een aantal voorschriften vergeten. Er is geen enkele regel die wegbeheerders verplicht om er voor te zorgen dat weggebruikers die weg, in dit geval het officiële fietspad, veilig kunnen gebruiken.
Een afrastering afgewisseld met onderdoorgangen onder de N224 zou veel ellende kunnen voorkomen als de terreinbeheerders de stand van de wilde zwijnen weer eens uit de hand laten lopen. De reptielen zijn wel het beschermen waard op de N224. Enkele jaren geleden zijn onder de weg drie herpetoducten aangebracht die nu onder de N224 kunnen oversteken, maar fietsers zijn blijkbaar minder beschermenswaardig dan reptielen …..

Wist u dat begin augustus 1940 slechts één zwijn losliep op de hele Zuidwest-Veluwe, ontsnapt uit het Kroondomein? En dat dat landelijke publiciteit opleverde omdat het zwijn “herhaaldelijk vernielingen” aanrichtte. Het lukte de wilddeskundige ‘gepensioneerd rijksveldwachter Groters’ dagenlang maar niet om het beest te schieten. Uiteindelijk lukte het toch. De zwijnen in het kroondomein waren door Prins Hendrik geïmporteerde duitse zwijnen. Ook in Park De Hoge Veluwe liepen sinds 1942 5 Duitse zwijnen. Op het eind van de oorlog beschadigden ‘de duitsers’ de afrastering van het park en zijn ze -het waren er inmiddels minstens 11- ontsnapt en sindsdien zitten we met deze Duitse oorlogsschade. Op de Noord-Veluwe waren er meer, maar die leefden ook daar in afgerasterd gebied.
In de herfst van 2020 lopen er naar schatting 5000 zwijnen vrij op de Veluwe en waarschuwt Faunabeheer Gelderland alvast bij voorbaat dat er zich in januari 2021 veel aanrijdingen met zwijnen gaan voordoen. Dat de fietsers in december 2020 geteisterd worden realiseert de woordvoerder zich niet.
Is er sprake van nalatigheid? Het zou mij niets verbazen.
U mag het best weten: de keren dat ik bij Planken Wambuis heb gegeten lag er een stuk wild zwijn op mijn bord…….

In elk geval maken de berichten hierover de blog uit december 2012 weer actueel:

Wild zwijn, risico voor een fietser !

Geplaatst in Uncategorized | Tags: , , , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Tollen op middeleeuwse handelsroutes


Sinds oktober 2019 werk ik mee aan een project waarin handelsroutes uit Premodern Noordwest-Europa in kaart worden gebracht. De tollen op de Rijn, Waal en IJssel in het huidige Nederland zijn mijn deelonderwerp. Een interessant onderwerp voor de economische geschiedenis. Lees de blog:

Geplaatst in Uncategorized | Tags: , | Een reactie plaatsen